Het West-Vlaams smalltalk-handboek

Twee weken geleden was het alweer vier jaar geleden dat mijn vriend Thomas Blondeau, auteur en mede-West-Vlaming in Amsterdam, plotseling overleed. Hij is 35 geworden. 

Afgelopen week schreef ik in een blogpost dat ik niet goed ben in smalltalk. Toevallig heb ik daar een paar jaar geleden een column over geschreven. In Mare, het blad waarvan ik twee jaar lang de vaste columnist was. Een baan die ik dankzij Thomas heb gekregen, omdat hij in mij geloofde. Voor hem schreef ik destijds dit stuk.

Het West-Vlaams Smalltalk-handboek

Ik kom uit een klein plattelandsdorpje in het verre West-Vlaanderen, waar iedereen altijd wat tegen elkaar te zeggen heeft. Meestal over het weer. Soms over hun planning van de dag. In economisch woelige tijden al wel eens over politiek of de crisis. Hun kinderen ook, als ze die hebben. En zo niet, over die van anderen. Maar ze hebben altijd wat te zeggen. And if all else fails: ‘Jaja.’

‘Jaja’, als verzuchting. De doorsnee pauze in een gesprek gevuld met elke tenenkrommende dooddoener die je maar kan bedenken. Hét teken dat geen van beide partijen nog iets zinnigs te melden heeft en het dus hoog tijd is om de wegen weer te scheiden. Maar soms zit je nu eenmaal vast, bij de tandarts of in de rij voor de bakker. Dan wordt de ‘jaja’ een adempauze om snel weer nieuwe eeuwenoude gespreksonderwerpen te bedenken. Want zo werkt het in mijn eigenste kleine West-Vlaanderen: smalltalk is er tot een kunstvorm verheven. Jaja.

Zelf bezit ik het talent niet. In de directe lijn vanaf mijn grootouders heeft het mij overgeslagen. Misschien komt het deels doordat ik op mijn zeventiende naar Nederland verhuisd ben. Ik merk namelijk dat leeftijdsgenoten in de bakermat me frequenter over de gemiddelde weektemperatuur en de geplande huishoudelijke bezigheden van die namiddag aanspreken.

Ik kan ook wel eens lullen, maar dan ongedwongen met mensen die ik ken. Want ik grijp naar whatever tijdschrift bij de kapper om maar niet te hoeven praten en als er klusjesmannen langskomen verstop ik me in de slaapkamer, biddend dat ze asjeblieft niet zelf om koffie vragen zodat er wel een geforceerd gesprek moét ontstaan. Ik ben op zich best sociaal hoor, maar ik kan gewoon niet tegen dat soort gedwongen bullshit-gesprekjes.

Mijn goede vriend, schrijver en Mare-redacteur Thomas Blondeau heeft me ooit de ambachtelijke kunst proberen aanleren. In de urenlange autorit van Leiden naar onze gezamenlijke geboortestreek heeft hij ettelijke pogingen gewaagd om zijn talent aan me over te dragen, maar het heeft niet mogen baten.

Ik heb het eigenlijk ook nooit willen kunnen, dat oeverloze gepalaver over dingen die me totaal niet interesseren. Altijd eindigend in boutades en clichés. Ik praat liever over onderwerpen waar ik daadwerkelijk wat over te melden heb. Ik stel mensen enkel vragen als ik ook oprecht in het antwoord geïnteresseerd ben. Ik weiger pertinent om me aan de sociale conventie van smalltalk te houden. Hij had dus geen schijn van kans.

Een tijdje geleden heb ik Thomas’ laatste rustplaats bezocht. Ik wist toen ook niet goed wat te zeggen, eigenlijk. Wat moet je in godsnaam staan kletsen tegen een graf? Maar toen kwam het er ineens vloeiend uit: dat woord. Daarin zat gelijk alles wat er in die oneindig trieste situatie mogelijk te zeggen kon zijn. En ik lachte. En ik huilde een beetje.

Jaja.

Meer moet dat soms niet zijn.


Op 27 november 2014 verschenen bij Mare.

5 thoughts on “Het West-Vlaams smalltalk-handboek

  1. Mooi eerbetoon! 🙂 Ik vind smalltalk ook echt vre-se-lijk. Ik ben er nog wel semi-goed in, maar langer dan 10 minuten hoeft het niet te duren en als ik het kan ontwijken, dan doe ik het. Ook al betekent dat dat ik mezelf verstop op het toilet, waar het licht uitvalt omdat de bewegingssensoren al te lang geen beweging hebben opgemerkt en ik dus in het donker op de wc blijf zitten. Jep, been there, done that!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *